Joodse eigendommen in oorlog

Rol Het Hogeland en 4 andere gemeenten bij aankoop Joodse eigendommen in oorlog onderzocht

In opdracht van de gemeenten Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Veendam, Westerkwartier heeft Rijksuniversiteit Groningen onderzoek gedaan naar de rol van deze 5 gemeenten bij de onteigening van Joods onroerend goed tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Veel situaties zijn onderzocht. In 97 procent heeft rechtsherstel plaats gevonden. Maar in sommige gevallen heeft dit wel 10 jaar geduurd.

Verschil per gemeente

Vanaf 1942 startte de Duitse bezetter met het stelselmatig onteigenen van Joodse eigendommen. De omvang in de onteigening verschilde per gemeente. Dit had onder meer te maken had met verschil in populatie het aanbod aan onroerend goed. Zo telde Het Hogeland 91 inwoners en Oldambt 509. Onteigening richtte zich behalve op vastgoed ook op landbouwgrond. Dit gebeurde voor het overgrote deel door de Duitse bezetter, NSB’ers en collaborateurs. In een aantal gevallen ging een gemeente zelf over tot aankoop van onroerend goed tijdens de oorlog. Op dat laatste aspect lag de focus van het onderzoek.

Gemeente Het Hogeland

De dertien voormalige gemeentes in Het Hogeland telden omstreeks 1942 in totaal 91 Joodse inwoners, het minst van alle deelnemende gemeentes aan het onderzoek. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog waren dat er nog maar 2. In 1947, 2 jaar na de Tweede Wereldoorlog, waren er zes Joodse inwoners woonachtig in de voormalige gemeentes van Het Hogeland. Na intensief archiefonderzoek zijn tien casussen naar voren gekomen. Deze casussen hebben zich voorgedaan in Leens, Uithuizen en Winsum. Drie casussen zijn een uiteenzetting van de algemene situatie in die tijd; anti-Joodse maatregelen, afhandeling van beheer verkocht Joods bezit en afhandeling van beheer onverkocht Joods bezit. Zeven casussen hebben betrekking tot het handelen van de voormalige gemeentes bij Joodse onroerende goederen. Bij drie van deze zeven casussen heeft de gemeente (voormalig) onroerend goed verworven van Joodse eigenaren. Volgens archiefonderzoek is destijds via de formele weg juist gehandeld.

De gemeente Het Hogeland is tevreden over het resultaat van het onderzoek. Het geeft een weergave van de situatie van die tijd en ook van het noodlot van de Groningse Joden uit de deelnemende onderzoeksgemeenten van het Ommeland. De geschetste achtergrondinformatie in combinatie met de uitwerking van de verschillende casussen in Het Hogeland geeft het handelen van de voormalige gemeentes goed weer. Het onderzoeksrapport is dan ook een heldere uitwerking van de gang van zaken die zich in die periode heeft afgespeeld.

Gemeente Midden-Groningen

Binnen de huidige gemeente Midden-Groningen is er uitgebreid archiefonderzoek gedaan bij alle voormalige gemeenten. Hieruit komen geen aanwijzingen naar voren dat de voormalige gemeenten Slochteren, Muntendam, Noordbroek en Zuidbroek in oorlogstijd, of kort daarop, Joods onroerend goed hebben verworven. Het onderzoek heeft zich daarna dan ook voornamelijk gericht op de voormalige gemeenten Hoogezand en Sappemeer. Uit het onderzoek blijkt dat de gemeente Sappemeer 1 keer vastgoed van Joodse eigenaren heeft aangekocht. Na de oorlog is dit door een zogenaamde ‘minnelijke schikking’, tussen beide partijen opgelost. Het onroerend goed is teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren en er heeft een financiële verrekening met instemming van beide zijden plaatsgevonden.

In het onderzoek blijkt niets van de mogelijke betrokkenheid van de voormalige gemeente Hoogezand bij de aankoop van Joods vastgoed van de Duitsers. De gemeente heeft in oorlogstijd wel een paar mislukte pogingen tot aankoop gedaan. Het gaan dan om de synagoge met woonhuis in Hoogezand en een aantal panden van een Joodse eigenaar in Foxhol. Drie woningen hiervan heeft de gemeente in 1945, kort voor de terugkeer uit de concentratiekampen van de eigenaar, laten afbreken. De reden was volgens de gemeente bouwvalligheid, terwijl de woningen nog maar rond de tien jaar oud waren. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om hiernaar een nader onderzoek in te stellen. Zo verwacht het meer inzicht te krijgen hoe er destijds precies is omgegaan met deze situatie.

Gemeente Oldambt (Winschoten)

Rond 1942 telde Winschoten circa vijfhonderd Joodse inwoners (totaal 10 procent van de bevolking). Daarmee was het na Amsterdam procentueel gezien de 2e Joodse populatie van Nederland. Vanaf 1942 ontwikkelde de Duitse bezetter gericht beleid op het onteigenen van Joodse eigendommen (vastgoed, landbouwgrond). In datzelfde jaar kreeg Winschoten een NSB-burgemeester, die in alles beslissingsbevoegd was (vanaf 1941 speelde de gemeenteraad geen rol meer). Uiteindelijk overleefden slechts 45 Joodse inwoners de oorlog, hetzij na onderduik, dan wel het overleven van een concentratiekamp.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de gemeente Winschoten in vijf gevallen panden of percelen van Joodse eigenaren heeft aangekocht (een pakhuis, een dubbele arbeiderswoning en drie stukken land). Als reden voor de aankoop werd gegeven stadsuitbreiding, havenuitbreiding en industrialisering.

Uiteindelijk heeft in alle gevallen na de oorlog rechtsherstel plaatsgevonden. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat de gemeente zich aanvankelijk heel terughoudend opstelde. Daar kwam een forse dosis bureaucratie bij, zoals het overhandigen van bijvoorbeeld bewijs van overlijden, erfkwesties, huwelijkse voorwaarden etc. Dit terwijl de beoogde eigenaren jaren van ontberingen achter de rug hadden, verlies van familie etc. In een enkel geval nam het rechtsherstel vele jaren in beslag. In een geval valt bovendien te betwijfelen over bij het rechtsherstel wel het juiste bedrag aan waarde is uitgekeerd. Bijzonder is om te vermelden dat de gemeente de onroerende goederen alsnog heeft aangekocht voor eigen doelen/ beleid.

Gemeente Veendam

Samengevat wordt in het rapport als het gaat om Veendam en de voormalige gemeente Wildervank het volgende geconstateerd:

  • De gemeente kocht van de NSB in 1943 een voormalig bankgebouw dat oorspronkelijk bezit was van een Joodse bank. Deze bank Wertheim en Gompertz was echter al in 1937 failliet gegaan en stond onder beheer van De Nederlandse Bank.
  • De gemeente trachtte in 1942 enkele hectares grond te kopen van een Joodse eigenaar, echter zonder succes.
  • De gemeente verwierf in 1950 van de voormalige Israëlitische gemeente: de synagoge, de rabbinaatswoning en de school: alle panden werden aangekocht voor sloop en een wegdoorbraak. Dit gebeurde voor een veel lagere prijs (f21.000) dan diezelfde Israëlitische gemeente er in 1931 voor wilde hebben (f52.500). De gemeente nam gelijktijdig het eeuwigdurend beheer van de Joodse begraafplaats over.

De gemeenten Veendam en Wildervank hebben, voor zover kan worden nagegaan, geen voordeel genoten van de onteigening van joods vastgoed. Tevens hebben de gemeenten adequaat gehandeld als er sprake diende te zijn van rechtsherstel.

Gemeente Westerkwartier

Binnen de gemeente Westerkwartier zijn de voormalige gemeenten Grijpskerk en Leek onderzocht. Deze twee gemeenten hadden de grootste populatie Joden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de voormalige gemeenten Grijpskerk en Leek geen Joods onroerend goed hebben aangekocht gedurende of vlak na de Tweede Wereldoorlog. Ook zijn er geen aanwijzingen dat dit wel gebeurd is door andere voormalige gemeenten, die nu tot de huidige gemeente Westerkwartier behoren.

In het rapport staan wel enkele zaken waar de genoemde gemeenten wel bemoeienis mee hadden. Dat betreft het gebruik van een voormalige slachtplaats in Visvliet als school. En in Leek is gekeken naar wat er gebeurd is met de eigendommen van de Joodse gemeente: de school, de begraafplaats en de synagoge. De gemeente Grijpskerk stelde duidelijke voorwaarden aan het gebruik van de slachtplaats en aan de oplevering aan de eigenaar, wanneer deze zou terugkeren. De gemeente Leek had alleen bemoeienis met de Joodse begraafplaats waarvan de gemeente het onderhoud op zich had genomen. De conclusie voor gemeente Westerkwartier is, dat de gemeentelijke betrokkenheid bij onroerend goed van Joodse origine beperkt lijkt te zijn gebleven.

Reactie gemeenten

De 5 gemeenten zijn dankbaar voor de grondigheid en zorgvuldigheid van het onderzoek. Zij respecteren de uitkomsten. Het onderzoeksrapport geeft een vrijwel volledig beeld van hoe gemeenten hebben gehandeld bij de aankoop van Joods onroerend goed tijdens de Tweede Wereldoorlog. En hoe zij hebben gehandeld bij de afhandeling van die aankopen na afloop van de oorlog. Als naar aanleiding van het onderzoek nazaten van eigenaren van onroerend goed zich melden met vragen, dan gaan we samen met betrokkenen op zoek naar antwoorden.

Eindverantwoordelijke voor het onderzoek is Richard Paping, hoofddocent Rijksuniversiteit Groningen. De totale doorlooptijd van het onderzoek was circa 1,5 jaar.